Ervaringen van een stadsjongen

 

Ervaringen van een stadsjongen tijdens de hongerwinter 1944-‘45 in Twente.

Op de afbeelding staan de hoofdroutes van de hongertochten die door westerlingen in 1944-‘45 zijn afgelegd.

Uit: ‘De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland’.

 

In september 1944 legde het personeel van de Nederlandse Spoorwegen het werk neer en ging vervolgens in staking. Als gevolg hiervan stagneerde de voedselvoorziening in het westen van ons land met als gevolg voedselgebrek. Enkele bakkers bakten nog brood dat tegen inlevering van bonnen verkocht werd, ook waren er gaarkeukens bij ons in Utrecht. De Hongerwinter 1944-’45 was geboren. Om toch aan voedsel te komen, gingen veel mensen de boer op. In eerste instantie dichtbij huis, waarbij allerhande spullen werden geruild voor etenswaren. Echter men moest steeds verder van huis voor voedsel zelfs tot aan Friesland toe. De vervoersmiddelen waren zeer verschillend; bakfietsen, kinderwagens en kruiwagens. Voor fietsen met houten banden of fietsen met een autoped-wiel als voorrad hadden de Duitsers weinig tot geen belangstelling. Gewone fietsen werden echter bij de vleet ingevorderd. Nederlanders die later naar Duitsland op vakantie gingen, zeiden vaak schertsend: “Ik ga mijn fiets weer ophalen”. Er waren in de periode 1944-’45 ook de nodige organisaties en instellingen die kinderen probeerden onder te brengen bij particulieren en dan voornamelijk achter de IJssel. Mensen met familie in de wat meer landelijke gebieden deden veel moeite om hun kinderen juist daar onder te brengen. Het was daar over het algemeen veiliger en er was voldoende te eten. In onze parochie St.Gertrudis in de stad Utrecht hadden wij kapelaan Koopmans, afkomstig uit Tubbergen. Hij zorgde ervoor dat verscheidene groepen kinderen uit zijn parochie in de gemeente Tubbergen geplaatst werden, waaronder twee van mijn zusjes, Luud en Trees. Zij kwamen terecht bij Haarhuis (de Haarboer) huisnummer B 146.

Het I.K.O. (Inter Kerkelijk Overleg) organiseerde transporten naar steden en dorpen achter de IJssel. Voordat de kinderen die aangemeld waren voor een transport, geaccepteerd werden, werden ze gecontroleerd op een koortslip en hoofdluis, in het laatste geval had je de keus, of kaal mee, of thuis blijven. Zo vertrok op 1 maart 1945 een transport uit Utrecht, waar ik, Piet Reinhard, samen met mijn zusje Annie Reinhard, deel van uit maakte. Onze oorspronkelijke bestemming Steenwijk werd in Zwolle gewijzigd voor Twente. Tijdens onze “reis” werd gegeten bij particulieren, waar we ook vaak sliepen. In Harderwijk hebben we gegeten bij de California fabriek en in Heino hebben we gezamenlijk gegeten bij de nonnen, waarna we ondergebracht werden bij particulieren. Spannende momenten waren de Engelse jagers die hoog overvlogen. De leiding gaf dan opdracht om te verspreiden. We zijn nooit beschoten, maar iets anders waren de V-1’s die met veel lawaai overvlogen toen we op weg waren van Heino naar Goor. In Goor hebben we gezamenlijk in een wasserij gegeten en hebben daar ook de nacht doorgebracht. Zo kwamen wij na zeven dagen, merendeels lopend en soms zittend op een boerenwagen aan in Geesteren. Een ‘ontvangstcomité’ bepaalde aan de hand van lijsten bij welke families de kinderen ondergebracht konden worden. Bij de familie Hemmer op huisnummer E 208 (nu Poolsweg 12) konden nog een zusje en broertje geplaatst worden. Daar aangekomen bleek er echter al een meisje (Ineke Loog uit Schiedam) te zijn dat kennelijk niet was geregistreerd. Een meisje erbij was geen probleem maar de jongen kon niet blijven. Bij de buren, de familie ter Wee, huisnummer E 204 (nu Delmaweg 8) was -hoewel er niet op was gerekend- nog wel een plaatsje vrij. Een kermisbed was zo gemaakt. De eerstkomende tijd was mijn thuis de “Vrede Hoeve” en bestond mijn nieuwe familie uit opa en oma ter Wee, hun ongetrouwde zoon Gerrit en hun zoon Jan met zijn vrouw Feem en hun zoontje Gerrit.

Qua gezinsgrootte nogal een verschil met het gezin in Utrecht, waaruit ik kwam en welke was samengesteld uit vader en moeder en 8 kinderen in de leeftijd van 2 tot 16 jaar, mijn zes zusjes en broertje.

 

"Vrede Hoeve"


Het was voor mij wel wennen in mijn nieuwe omgeving maar al met al ging dat toch heel vlot. De dag na mijn aankomst, ging ik al met Jan ter Wee naar klompenmaker Nieuwmeijer (de Lop) die aan de Vriezenveenseweg woonde. Immers op een boerderij loop je op klompen en niet op schoenen. Wat mij verder opviel in huize ter Wee, was dat er meerdere malen op een dag werd gegeten maar dan wel in kleine hoeveelheden. Het waren de momenten dat iedereen aanschoof aan tafel. Het dagelijkse leven speelde zich in die tijd voor een groot deel af in de keuken. De eerste dagen mocht ik evenwel niet alles eten. Wij hadden namelijk een briefje meegekregen waarop te lezen stond wat wij dagelijks mochten eten om maagklachten te voorkomen. Toen wij echter –zittend op boerenwagens- via Almelo naar Geesteren reden, zag één van ons een vrouw met een brood onder haar arm lopen. Dat hadden wij al een poos niet meer gezien! De jongen riep: “ oh, kijk eens… brood!” Binnen de kortste keren kwamen van alle kanten vrouwen met gesmeerde boterhammen naar ons toe die we gretig verorberden. Ondanks de grote hoeveelheid heb ik er naderhand geen enkele last van gehad. Mijn maag was snel gewend aan het nieuwe eetpatroon. Ik mocht telkens aanzitten als er gegeten werd en dat was vaak. Het begon ’s morgens om 9.00 uur met stoet en om 11.00 uur weer een plak stoet. Dan om 12.00 uur warm middageten en vervolgens ’s middags om 14.00 uur melk met een plak stoet gevolgd door opnieuw stoet om 16.00 uur. ‘s Avonds om 18.00 uur werd het overgebleven middageten opgewarmd in de koekenpan waaruit gezamenlijk met de vork werd gegeten.

Natuurlijk moest ik ook nieuwe woorden onder de knie zien te krijgen zoals: Stoet = brood, brood = roggebrood. Roggebrood was niet zomaar een brood. Men had ze in verschillend gewicht zoals de twintigponders. Dat was een groot vierkant brood welke eerst op schoot geplaatst werd en waar vervolgens met een groot mes plakken afgesneden werden. Deze plakken waren zo dun alsof het leek dat ze machinaal gesneden waren. Boks = broek, teller = bord, keren = vegen, tukdook = zakdoek, tuffel = aardappel, hoes = huis. “Zomaar wat woorden die nu spontaan in mij opkomen”.

Wat deden we de hele dag? We waren erg veel op stap, de hort op zogezegd! Wat betreft het meehelpen, kan ik mij slechts herinneren dat ik een middag geholpen heb bij het aardappels poten. Het zou kunnen zijn dat ik Jan ter Wee ook wel eens geholpen heb met eieren uithalen. Hij had toen al een vermeerderingsbedrijf voor kippen. Bij de familie Engelbertink (Poaters Jens) aan de Delmaweg 14, zat een jongen genaamd Gerard Terhaar uit Utrecht. Daar ging ik regelmatig naar toe. Tegenover de boerderij van Poaters Jens lag een bos en daar moesten we natuurlijk in de bomen klimmen. Hierbij past nog de volgende anekdote. Omdat ik als jongen van dertien jaar volop in de groei was, pasten mij de kleren die ik had meegekregen uit Utrecht lang niet allemaal meer. Er werd dus ook spontaan aan mijn garderobe gewerkt. Zo spon opoe schapenwol tot draden. Hiervan werden dan door haar weer kousen gebreid. Tja, en als je dan als jongen, gekleed in een nieuw jasje, in een boom gaat klimmen dan is de kans op averij natuurlijk groot. Zo moest ik op zekere dag –met de staart tussen de benen- naar huis vanwege een grote winkelhaak in mijn jas.

Mijn zusje Annie was in diezelfde tijd bij Hemmers Gait. Hemmer was zelf door de Duitsers opgepakt en verbleef in concentratiekamp Dachau in Duitsland. Op de boerderij van Hemmers Gait was daarom een boerenknecht aan het werk onder de naam Hemmers Hendrik terwijl zijn werkelijke naam Hendrik Hamberg was. Met hem ging ik wel eens mee om het akkerland om te ploegen. Af en toe mocht ik ook de ploeg vasthouden en tegen het paard roepen: ‘’Loop!”, dat was me nog eens een ervaring. Op onze ontdekkingstochten bovenop zolder waar we als kinderen vaak speelden, trokken we onze kousen uit. Dit omdat van het koren kleine stukjes in de kousen terecht kwamen. Dat gaf een vervelend, jeukend gevoel. Op de boerderij stond ook een hakselmachine. Wat is er dan leuker en spannender om te kijken of de machine werkte. Dus de stoute schoenen aangetrokken en er stro in gedaan. Helaas kwamen er ineens zomaar blauwe lapjes uit. Het bleek één van mijn kousen te zijn die per ongeluk met het stro in de hakselmachine terecht was gekomen. Op één kous maar weer terug naar ter Wee.

Twee van mijn zusjes waren al een tijdje bij de Haarboer. Wij hadden daar weet van omdat, voordat wij met ons kindertransport uit Utrecht vertrokken, er thuis bericht was gekomen, dat hun reis naar Twente voorspoedig was verlopen en dat ze bij de Haarboer in Tubbergen waren ondergebracht. Eén van mijn eerste zondagen in Geesteren ben ik dan ook met Jan ter Wee naar Tubbergen gefietst om mijn zusjes te bezoeken. Voortaan wisten we nu zelf de weg naar de Haarboer. In Geesteren ben ik 14 jaar geworden.

 

distributie kaart Piet Reinhard

 

Van de bevrijding weet ik me nog te herinneren dat wij ’s morgens de Duitse bezetters in de Weitemanslanden zagen lopen. ’s Middags arriveerden de Engelsen in Geesteren. Tegenover de kerk was een driehoekig veldje waar binnen de kortste keren allerlei kleinvee rond liep. Dit kleinvee werd met de Engelsen geruild voor sigaretten. De Almeloseweg was aan beide bermkanten volgestouwd met munitiekisten. Op 23 juni zijn we met Engelse legerambulances naar Utrecht gebracht.

Heel dankbaar kijk ik terug op deze periode in mijn leven. Voor mij als kind was het een soort van vakantie, weliswaar met een verschrikkelijke aanleiding. Je ouders verlaten, omdat er honger was thuis, was niet zo moeilijk, je ging naar een plaats waar je voldoende kon eten bovendien ging ik samen met een zusje. Ik was dus niet helemaal zonder familie. Contact met thuis was tijdens de oorlog niet mogelijk en van heimwee was totaal geen sprake.

En toen was het voorbij? Nee zeker niet! Bij tijd en wijle ging ik terug naar Geesteren. Na verloop van tijd zelfs met grote regelmaat omdat mijn vrouw Nanda Scheel gedurende dezelfde periode in de tweede wereldoorlog in het dorp Tilligte verbleef. Nanda en ik hadden een gemeenschappelijk reisdoel, namelijk Twente. De uitnodiging “Goat hen en komt wier”, hebben we graag en vaak in de praktijk gebracht.

 

v.l.n.r.:Nanda Scheel, Feem ter Wee en Piet Reinhard.

 

achterste rij v.l.n.r.:  Gerard Terhaar uit Utrecht bij de familie Engelbertink (Poaters Jens) Delmaweg 14.

                                  Annie Reinhard uit Utrecht bij de familie Hemmer (Hemmers Gait en San) Poolsweg 12.

                                  Ineke Loog uit Schiedam bij de familie Hemmer (Hemmers Gait en San) Poolsweg 12.

                                  Piet Reinhard uit Utrecht bij de familie ter Wee Delmaweg 8.

voorste rij v.l.n.r.:  Gerrit ter Wee zoon van Jan en Feem ter Wee Delmaweg 8.

                                 Marietje Hemmer dochter van Gait en San Hemmer Poolsweg 12.