Weerstand in de Weitemanslanden

Uit SHGWiki
Naar navigatie springenNaar zoeken springen

Een passage uit "In de schaduw van de adelaar: de oorlogsjaren 1940-1945 in de gemeenten Almelo en Wierden"

C.B. Cornelissen, J. Slettenhaar, Enschedé 1982.

In de Weitemanslanden ontmoeten de Duitsers een geduchte tegenstander.


Dekens voor de familie Lescher

Omstreeks half drie in de middag van donderdag de l5e maart 1945 fietst de Almelose verzetsman Jo Burks door de Weitemanslanden. Hij is zojuist bij de familie Lescher aan de Witteveensweg vertrokken, waar hij enkele dekens heeft afgegeven. Die dekens waren hard nodig, want buiten 2 onderduikers uit de omgeving zijn er op de boerderij ook nog eens 3 Amerikaanse piloten gehuisvest.

Burks is nog maar net de Witteveensweg uitgereden als er van de tegenovergestelde kant 3 Duitse militairen van de beruchte Feldgendarmerie komen aanfietsen. Ze passeren hem zonder iets te zeggen, maar wanneer hij zo onopvallend mogelijk omkijkt, ziet hij hoe ze een moment aarzelen alsof ze hem toch nog willen aanhouden. Gelukkig schijnen ze van gedachten te veranderen; ze laten hem ongemoeid en vervolgen hun weg.

Burks trapt opgelucht door en is al weer een paar kilometer gevorderd, als achter hem in de verte een hevige schietpartij losbarst. Hij springt geschrokken van de fiets en luistert ingespannen: het schieten gaat onverminderd voort en zijn bange vermoedens lijken bevestigd te worden, want de schoten komen onmiskenbaar uit de richting van de Witteveensweg, daar waar ongeveer de boerderij van de familie Lescher staat !

Jan Lescher

Jan Lescher was de drijvende kracht achter het verzet in huize Lesscher

Vuurgevecht in Beerzeveld

Om de buitengewoon spannende en angstige gebeurtenissen van die middag in de Weitemanslanden goed te kunnen volgen, moeten we eerst terug naar Beerzerveld. In dit plaatsje aan de rand van het prachtige natuurgebied tussen Ommen en Mariënberg, zijn de gebroeders Arie, Cornelis, Marinus en Willem de Bruin bijzonder actief in de illegaliteit. Marinus de-Bruin is getrouwd en woont vlak bij de boerderij waar zijn vader en zijn broers wonen (Steendijk nr. 1). De boerderij is een complete opslagplaats voor gedropte wapens en bovendien zitten er een vijftal Amerikaanse piloten en enkele andere onderduikers, die kunnen beschikken over een vernuftig verborgen schuilplaats naast de hooizolder.

Op de avond van de 27e januari 1945, tegen half elf, overvalt een groep Landwachters uit Almelo en omgeving de boerderij. De groep, die minstens uit 30 man bestaat, is naar Beerzerveld getogen op aanwijzing van een verrader uit de buurt, die had verteld dat er bij de Bruin aan de Steendijk een heel leger onderduikers zat. De boerderij wordt van boven tot onder grondig onderzocht, maar er wordt niets gevonden!

Als de Landwachters op het punt staan om onverrichterzake naar Almelo terug te keren, klimt één van hen, H. Ottema, over het hooi dat op de zolder ligt en schijnt met een zaklamp in een 'luchtkoker' die de onderduikers gemaakt hebben. Ottema brult triomfantelijk naar zijn collega's dat hij 'iets' gevonden heeft en laat zich in de luchtschacht zakken. Halverwege krijgt hij de schrik van zijn leven omdat hij plotseling op enkele salvo's uit de machinepistolen van de piloten onthaald wordt. Het vuurgevecht dat daarop losbrandt is zo hevig en intensief dat het te vergelijken valt met een verbeten strijd in de frontlinie.

De vliegers en Willem de Bruin schieten op het licht van de zaklampen die de Landwachters bij zich dragen, zodat deze gedwongen worden hun arrestatiepogingen in volslagen duisternis voort te zetten. Gelukkig bezit de schuilplaats nog een tweede uitgang en nadat ze 'Jan Hagel' door middel van enkele handgranaten op eerbiedige afstand hebben gebracht, vechten de jongens zich een weg naar buiten, waar ze weten te ontkomen. De zwaargewonde Ottema wordt op een melkwagentje weggebracht en zal later in Almelo overlijden.

Intussen hebben de Landwachters bij Marinus de Bruin twee onderduikers te pakken gekregen n.l. Jo Zweers en Dirk Hansman. Wanneer ze hun gevangenen echter willen afvoeren, vinden ze Willem de Bruin en de Amerikaanse piloten op hun weg. Deze zijn in een hinderlaag gaan liggen, openen prompt het vuur op de bewaking en weten zodoende Zweers en Hansman te bevrijden.

Marinus de Bruin laat zich evenmin onbetuigd: ook hij ziet kans om een aantal mensen uit de handen van de inmiddels doodsbange en onzekere Landwachters te bevrijden. Tijdens de hevige schietpartij, die tot 's nachts half 4 doorgaat, wordt hij door een kuitbeen geschoten.

Jammer genoeg zien de schoften wel kans om Marie, de zuster van de Bruin en de stationschef van Mariënberg, Huibers (ondergedoken op de boerderij) mee te nemen naar Almelo. Na 14dagen door de S.D. verhoord te zijn wordt Marie de Bruin weer vrijgelaten, maar Huibers wordt helaas als gijzelaar gefusilleerd. Drie van de Amerikaanse vliegers, Check, Heafner en Bouley worden, samen met Jo Zweers en Arie de Bruin naar een onderduikadres in de Weitemanslanden gebracht. Dat adres is de boerderij van de familie Lescher.

Terug naar de familie Lescher

Bij de familie Lescher verving de oudste zoon, Jan, zijn vader omdat deze door een ernstige ziekte niet thuis kon zijn. Samen met zijn moeder runde hij de boerderij en had hij mede de zorg voor zijn jongere broers en zusters.

Ook bij Lescher zaten veel gedropte wapens maar bovendien hadden er tot voor kort nog 5 Belgische militairen van de S.A.S. (Special Air Service, een elite-eenheid die ver achter het front op vijandelijk gebied werd ingezet om zoveel mogelijk afbreuk te doen aan het werk van de Duitsers) ondergedoken gezeten. De 5 commando's waren tijdens de luchtlandingen bij Arnhem (17 september 1944) in de buurt van Westerbork afgesprongen en hadden tot taak de hoofdweg bij Hoogeveen in de gaten te houden; via hun meegevoerde zenders gaven ze de Duitse troepenverplaatsingen door aan het hoofdkwartier.

Toen de gevechten bij Arnhem voor de geallieerden op een fiasco uitliepen, hadden ze opdracht gekregen zich weer achter de linies in Brabant te melden. Na een tijdlang bij aannemer de Groot in Vroomshoop in een woonwagen ondergedoken te hebben gezeten werd de groep door de K.K. (Kontroll-Kommando) uit Ommen overvallen, maar de perfect getrainde soldaten wisten zich een weg naar-de vrijheid te schieten. Helaas werd de Groot, samen met enkele andere verzetsmensen, gearresteerd en op 2 maart 1945 te Varsseveld gefusilleerd. Via de jongens van de Bruin komen de vijf Belgen uiteindelijk bij Jan Lescher terecht. Onder een slaapkamer heeft deze een speciale schuilplaats gecreëerd waarin de onderduikers bij eventueel onraad kunnen verdwijnen.

Aan de wand in de schuilplaats hangen diverse machinepistolen en er ligt een flinke voorraad springstof klaar. Voor de zekerheid had Lescher ook nog een emmer met handgranaten bij de wapenvoorraad gezet.

Om de vijf soldaten te voorzien van voedsel en batterijen voor de zenders, werd er een speciale dropping aangevraagd welke in 3 containers werd afgeworpen vlak bij de Duitse schietbaan in de Kluppelshuizen. Later bereikten de vijf S.A.S.-Ieden veilig de geallieerde linies door via de Biesbosch naar het bevrijde zuiden uit te wijken.

En zo gebeurde het dat Lescher benaderd werd door Arie de Bruin, die onderdak zocht voor zichzelf, 3 piloten en Jo Zweers.

De confrontatie

Op donderdag 15 maart 1945, net na het middageten, slenteren Arie en Jo de Witteveensweg af op weg naar een buurman van de Leschers, de landbouwer Gast. Ze weten dat daar tabak wordt verbouwd en daarin zijn de twee jongemannen in hevige mate geïnteresseerd. Wanneer ze de deel bij Gast oplopen vinden ze de man daar aan het werk en nadat ze de felbegeerde tabak 'versierd' hebben is er nog even tijd voor een praatje. Wanneer ze tien minuten later de deeldeur weer uitkomen om terug te keren naar hun onderduikadres, staan ze plotseling oog in oog met drie 'kettinghonden' van de Duitse Feld-Gendarmerie. (De bijnaam kregen deze beruchte politietroepen vanwege de grote metalen plaat die ze aan een ketting om de nek droegen). Het groepje bestaat uit een officier, een onderofficier en een soldaat.

"Wer Sind Sie?" snauwt de officier en duwt de jongens terug de deel op. De soldaat laat hij buiten op het erf de wacht houden en zelf gaat hij, vergezeld van de onderofficier, mee naar binnen, waar Gast onverstoorbaar met zijn werk verdergaat. Bij een vluchtige fouillering vinden de Duitsers in de zakken van Jo Zweers enige munitie en dan zijn de poppen pas goed aan het dansen. De officier duwt de twee tegen de muur en laat ze door zijn ondergeschikte bewaken. Hij grijpt Gast, slaat hem in het gezicht en dwingt hem voorop de ladder naar de hooizolder op te gaan om te kijken of er nog meer onderduikers zijn.

In een onbewaakt ogenblik weet Zweers aan de aandacht van de Duitse onderofficier te ontsnappen; hij springt naar de deeldeur en verdwijnt het erf op. Daar loopt hij, uiterlijk kalm, naar de soldaat die daar op wacht staat en zegt dat hij op bevel van diens superieur even zijn ausweis uit zijn jas moet halen die in de schuur hangt. Doodgemoedereerd loopt hij op de bewuste schuur af, doet de deur achter zich dicht en neemt dan een geweldige spurt naar de deur in de achterwand. Hij is al honderden meters het land ingerend als de soldaat begint te begrijpen wat er gebeurd is. Hij jaagt de vluchteling nog een salvo uit zijn machinepistool achterna, maar dat treft gelukkig geen doel!

Voor Arie verloopt de toestand ondertussen niet zo gunstig. Hij had Jo willen volgen maar de bewaker grijpt hem bij zijn haar en drukt hem een pistool in de nek. De officier is inmiddels, hals over kop, van de hooizolder naar beneden gekomen en zet de handen van Arie op diens rug vast met een paar handboeien. Hij vloekt en tiert tegen zijn ondergeschikte en rent naar buiten om te zien waar Zweers is gebleven. Als hij merkt dat de vluchteling niet door de schildwacht is tegengehouden koelt hij zijn woede op de Bruin. Hij trapt hem verschrikkelijk hard onder zijn zitvlak en omdat Arie zijn handen op de rug geboeid heeft kan hij zich niet meer in balans houden en smakt voorover tegen de grond. Hierop beginnen de Duitsers het erf af te zoeken: de Feldwebel wordt bij Arie achtergelaten voor bewaking. Al zoekende verwijderen de soldaat en de officier zich en Arie ziet tot zijn schrik dat ze gevaarlijk dicht in de buurt van een stro bult komen, waaronder zich een pas gereviseerde Wehrmachts-auto bevindt. De wagen was door Jan Lescher gestolen bij garage Kemperink in de Harbrinkhoek en samen met hem, had Arie de wagen netjes onder het stro laten verdwijnen.

De Duitser die Arie bewaakt, en die schijnbaar graag zijn fout van daarnet weer goed wil maken, zet zijn arrestant doorlopend onder zware druk om toch vooral maar op te biechten waar zijn maat gebleven kan zijn. Arie laat de man maar praten en scharrelt intussen langzaam maar zeker steeds verder weg van de zoekende Duitsers. Deze schieten hun wapens leeg in de stro hoop, waarop er een verdacht gerinkel van glas volgt. 'De autoruiten' denkt Arie, 'ik moet zien dat ik op een geschikte manier uit de buurt kom voordat die rotmoffen hun eigen wagen vinden'! Hij doet alsof hij voor de argumenten van zijn bewaker zwicht en zegt de man dat hij hem naar de plaats zal brengen waar Zweers naar toe is gevlucht. In ruil voor zijn inlichtingen belooft de Duitser hem dat hij er genadig af zal komen: 'hij zal 'slechts' als straf voor de Arbeidseinsatz moeten gaan werken'.

Net op tijd, de 2 andere Duitsers beginnen al het stro van de auto af te trekken, leidt Arie zijn bewaker in de richting van de boerderij van Lescher. Vanuit de verte ziet hij hoe de moeder van Jan Lescher zenuwachtig met melkbussen loopt te slepen terwijl ze steeds in zijn richting kijkt. Opgelucht beseft Arie dat Jo Zweers dan in ieder geval het bericht van zijn arrestatie aan de familie heeft overgebracht en dat iedereen in de boerderij op zijn hoede is. Nu is het zorg om zo snel mogelijk duidelijk te maken dat er slechts één Duitser onschadelijk gemaakt hoeft te worden. Wanneer ze bij Lescher op het erf zijn gearriveerd zet de Duitser zijn fiets tegen de put en terwijl hij zijn pistool op Arie gericht houdt lopen ze naar de keukendeur.


De schietpartij bij Lescher

Jo Zweers zit intussen met de 3 piloten in de schuilplaats en trillend van de spanning wachten ze, met de wapens in de hand, op de dingen die staan te gebeuren. "Is Jo hier ook?" vraagt Arie aan mevrouw Lescher; "roep hem even en zeg dat ik hier ben". De boerin knikt, loopt naar binnen en trekt het luik van de schuilplaats open. Ze steekt haar hoofd naar binnen en sist tussen haar tanden tegen Zweers; "Schiet die vent dood, we laten Arie niet meenemen." Als Zweers niet direct antwoordt, voegt ze er beslist aan toe; "Als jij het niet doet, doe ik het!"

Door de zijdeur van de keuken kan Arie dwars over de deel kijken en hij ziet in het schemerige licht hoe aan de overkant voorzichtig een deur opengaat, waar even later een machinepistool en het gezicht van één van de piloten achter tevoorschijn komt..... De Duitser naast Arie is zich van deze gevaarlijke ontwikkeling ten opzichte van zijn gezondheid niets bewust; hij houdt nog steeds het pistool op zijn gevangene gericht en wacht tot Zweers tevoorschijn zal komen. Arie vraagt zijn bewaker tijdens het wachten om een sigaret, hij vindt dat hij die wel verdiend heeft nu de vluchteling door hem is aangewezen. Natuurlijk gaat het hem niet om de sigaret, maar hoopt hij dat de Duitser dan even zijn wapen weglegt. En waarachtig oom Fritz trapt er in: hij steekt zijn pistool in de tas en begint een sigaret voor zijn bereidwillige gevangene te draaien. Op het moment dat hij de lucifers uit de zak wil halen, duikt Arie met een geweldige sprong het huis binnen en stormt de deel over. Meteen schiet Jo Zweers met een revolver op de verblufte Duitser en deze stort gewond neer. Dit lijkt het sein voor een kleine oorlog, want nu komen ook de Amerikanen achter de boerderij vandaan en openen een moordend vuur in de richting van de gewonde Duitser. Deze heeft ondertussen kans gezien om, al kruipende, in de dekking van een mesthoop te komen. Hoewel er nog steeds uit alle wapens op hem gevuurd wordt, schijnt hij daar betrekkelijk veilig te zijn.

'Drop handgrenades, drop handgrenades', gilt Arie in het Engels tegen de piloten, terwijl hij, vanwege zijn op de rug gebonden handen, machteloos moet toezien. Het schijnt inderdaad nodig te zijn om zwaarder geschut te gebruiken, want de Duisters heeft inmiddels zijn machinepistool, dat al die tijd aan zijn schouder had gehangen, in gebruik genomen en verdedigt zijn stelling fel.

De Amerikanen hebben intussen, gehoorgevend aan de dringende oproep van Arie, een handgranaat in de richting van de Duitser achter de mesthoop gegooid. Op dat moment mengt zich een derde, zeer enthousiaste, partij in de strijd. Het is de goed afgerichte jachthond van Jan Lescher, die hij enige tijd geleden van de Duitsers heeft gestolen. De hond verloochent zijn jachtinstinct niet: als een pijl uit de boog rent hij achter de weggeworpen handgranaat aan, pakt het rokende projectiel in de bek en loopt er triomfantelijk mee in de richting van Arie en zijn medestrijders...! Ze doen nog een vertwijfelde poging om het dier de andere kant op te sturen, maar de hond laat zich niet van de wijs brengen; voor dit werk is hij opgeleid en maandenlang getraind. Dit lijkt bij uitstek de gelegenheid om te tonen wat hij kan. Nog net op tijd komt de verlossende explosie; de granaat en de hond vliegen uit elkaar!

De Duitser heeft van de kortstondige consternatie gebruik gemaakt om zijn stelling te verlaten. Zwaar gewond heeft hij zich in een sloot laten rollen en kruipt nu moeizaam weg in de richting van de boerderij van Gast. Zeker 400 meter verderop staan zijn twee kameraden met een verrekijker te kijken hoe hij moet vechten voor zijn leven, maar ze komen hem niet te hulp. Op weg naar Almelo zal de gewonde Duitser overlijden.

In de nu ontstane adempauze grijpen Heafner en Bouley de geboeide Arie onder z'n armen en rennen met hem weg om iemand te zoeken die de handboeien kan doorhakken. Onderweg komen ze Jan Lescher tegen die op de fiets komt aanjakkeren. Dodelijk ongerust heeft hij het hevige schieten gehoord en met een handgranaat en een pistool in z'n handen wil hij zich in het strijdgewoel storten. Als hij ziet dat het niet meer nodig is, stuurt hij zijn moeder vast weg. Hij weet dat de Duitsers terug zullen komen om hun nederlaag te wreken. Ook zijn broertjes en zusjes moeten bij school opgevangen worden, want die kunnen natuurlijk niet meer naar huis terug.

De handboeien van Arie

Er wordt snel en kort overlegd. Het is zaak om zo vlug mogelijk spoorloos te verdwijnen, maar eerst moet Arie van zijn boeien bevrijd worden. De eerste boer waar ze om een hamer en nijptang vragen deinst verschrikt achteruit en kan alleen maar zeggen; "Weg, weg!" Ook op het volgende adres zijn ze niet erg welkom; de vrouw overlaadt Jan Lescher met verwijten. "Jij altijd met je onderduikers, de hele buurt wordt nog uitgeroeid."

Wanneer de man nog eens begint met, "Heb je nu je zin", raakt Jan door het dolle heen en maakt aanstalten om de handgranaat bij de mensen naar binnen te gooien. De anderen weten hem echter tot kalmte te manen en het gezelschap vertrekt haastig naar het volgende adres. Daar hebben ze begrip voor de situatie en ook de nodige gereedschappen. Op een grote steen voor het huis slaat Jan, niet zonder enige moeite, de stalen boeien van Arie door. De polsen van het 'slachtoffer' zwellen door de dreunende hamerslagen op tot bijna twee keer de normale dikte, maar hij staat even later toch te juichen en te springen als een kind als hij zijn beide handen weer vrij heeft; de stalen klemmen die nu nog steeds om zijn polsen zitten komen later wel aan de beurt.


Het huis wordt opgeblazen

Arie de Bruin, Jo Zweers en de Amerikanen belanden uiteindelijk in Manderveen, waar ze zich schuil houden in een hooiberg bij de 'Weustboer'. Hier zitten ze ongeveer 300 meter van de grens verwijderd en in de verte zien ze de Duitse grenswachten patrouilleren.

Jan Lescher duikt onder bij een bekend adres van hem, de familie Geerdink (Frederiks-Graats) in Harbrinkhoek. Een geweldig stel mensen waar hij steeds veel hulp van ondervindt.

De moeder van Lescher duikt bij haar vader onder, maar wordt daar helaas door de S.D. gearresteerd. Ze wordt 14 dagen door de S.D. in Almelo verhoord! Ze speelt echter de volmaakte onschuld en na 14 dagen wordt ze vrijgelaten. Wim van Walderveen houdt tijdens die 14 dagen, via een contact in de gevangenis, voortdurend Jan Lescher op de hoogte van de toestand waarin zijn moeder zich bevindt.

De boerderij van de familie Lescher wordt door de Duitsers geheel 'ontmanteld' en daarna opgeblazen. Hoe grondig dit gebeurde blijkt wel uit het feit dat er na de oorlog niet één steen meer gebruikt kon worden voor de herbouw van de nieuwe boerderij. Alles was totaal verpulverd. De volledige huisraad wordt door de Duitsers meegenomen naar Geesteren en belandt daar door ruiling bij boeren in de omtrek.

Het heeft Jan Lescher na de bevrijding heel wat moeite gekost om de gesignaleerde spullen van de nieuwe eigenaars terug te kopen. Soms gaat het zelfs zéér moeilijk. Zo weet hij bijvoorbeeld waar een klok van hem hangt, maar als hij bij de bewuste mensen naar zijn eigendom vraagt, ontkennen deze met grote stelligheid dat ze ook maar één ding van hem in hun bezit hebben. Wanneer Lescher daarop brutaalweg doorloopt naar de slaapkamer hangt daar de gezochte klok.....

Er schijnt met de bevrijding toch niet alles opgelost te zijn!