Vier Noorse spitfire-piloten
Uit SHGwiki
De laatste vlucht van vier Noorse Spitfire-piloten.
Een passage uit het boek Zij kwamen bij dag en bij nacht van Martin Klaassen, 1990.
Inhoud |
Een gewapende verkenningsvlucht
Op woensdag 29 december 1944 stegen rond tien uur 's morgens vanaf de vliegbasis bij het reeds bevrijde Woensdrecht, twaalf jachtvliegtuigen van het type Supermarine Spitfire op. Ze waren van het Noorse no. 331 Squadron (Royal Norwegian Air Force, RNAF) en hadden de opdracht een gewapende verkenning uit te voeren boven Duits gebied, in de omgeving van Rheine.
Drie van deze Spitfires van het type MK IX B kwamen die morgen neer in de gemeente Tubbergen. Dat gebeurde rond half twaalf. Van deze Spitfires, waarvan de piloten zich wisten te redden met hun parachute of via een noodlanding, raakte één de grond aan de Hardenbergerweg, niet ver van de aan de Langemaatsweg gelegen boerderij van Flims. De tweede Spitfire stortte neer aan de Pöttersweg, dichtbij de boerderij van Harmsen en de derde kwam neer aan de Agelerweg, ongeveer 500 meter ten zuiden van sluis 5 van het kanaal Almelo - Nordhorn.
De Spitfire MKIX. Met een soortgelijk jachtvliegtuig vlogen de Noren van no. 331 Squadron op 29 december 1944.
De Spitfire van Carl Stousland
Eén van die Spitfires, de PL -258, met als squadronletters en radioletter "FN -K" werd gevlogen door 2e Lt Carl J. Stousland. Dankzij correspondentie met hem en een rapport dat hij in 1945 over zijn abrupt afgebroken missie van 29 december 1944 maakte, is het mogelijk geweest de gebeurtenissen grotendeels te reconstrueren.
Carl Stousland, gefotografeerd vlak voordat hij vanuit Noorwegen naar Engeland vluchtte, om daar bij de RAF dienst te gaan doen.
Carl Stousland bij zijn Spitfire in Engeland in 1944. De letter "S" onder de neus staat voor Stousland.
Het relaas van Stousland
"We stegen op in de morgen van 29 december 1944, van een vliegbasis bij Bergen op Zoom, voor een "armed reconaissance" (gewapende verkenning) in de omgeving van Rheine. Op de heenweg, dichtbij Rheine werd onze groep gereduceerd van twaalf tot vijf Spitfires. Zeven toestellen moesten de actie vanwege technische mankementen afbreken. De overgebleven Spitfire-piloten die samen met mij verder vlogen waren Maj. M. Gran; Capt. 1e K. B. Raeder; 2e Lt O. Tilset en F.Sgt Haanes.
Luchtgevecht.
Bij Rheine wisten we met onze boordwapens drie locomotieven te vernietigen. Na het luchtruim boven deze stad verlaten te hebben, ontdekten we op onze thuisreis drie Duitse Focke -Wulf FW 190's (mogelijk van IVe JG54 (vierde Gruppe van het Jagdgeschwader 54) want zij verloren deze dag veel toestellen, M. K.). We vielen de vijandelijke jagers meteen aan. Eén van de drie verscheen in mijn vizier en ik schoot hem dan ook neer.
Geraakt door Focke -Wulf.
Tijdens dit luchtgevecht, dat zich afspeelde tussen Rheine en de Nederlandse grens, kwam de Spitfire van Capt. Raeder in botsing met een aangeschoten Focke -Wulf. De staart werd daarbij van zijn toestel afgerukt en draaiend om zijn as dook het samen met de Duitse jager richting aarde. Dat ging allemaal zo snel in zijn werk, dat Raeder geen kans zag te springen. Hij ging met zijn Spitfire tenonder.
Nadat de derde Focke- Wulf was neergeschoten, hergroepeerden we ons en aanvaardden, zonder Raeder, de terugreis. Enkele minuten later ontdekten we ter hoogte van de Nederlandse grens een vierde Focke -Wulf en besloten dit toestel ook aan te vallen. Maj. Gran en F.Sgt Haanes bevonden zich in een goede positie voor een aanval. (Gran zou de Focke -Wulf tenslotte ook te pakken krijgen. De Duitser stortte neer op Duits gebied, bij Getelo. M. K.).
Botsing tussen Spitfires.
Mijn vleugelman 2e Lt Tilset en ik waren nog niet in de juiste positie voor een aanval. Tijdens de pogingen om de vijand in het vizier te krijgen, raakte Tilset met de onderkant van zijn Spitfire, de bovenkant van mijn toestel. Daarvan werden de propellorbladen omgebogen. De jager was niet meer in de lucht te houden, maar ik zag geen kans me met m'n parachute te redden. De cockpitkap was namelijk bij de botsing beklemd geraakt zodat ik deze niet meer open kon krijgen. Ook Tilset's Spitfire was zo beschadigd, dat het toestel omlaag stortte, maar hij kon zich met zijn parachute in veiligheid brengen.
Noodlanding.
Gelukkig waren de instrumenten in mijn cockpit niet uitgevallen door de botsing, zodat ik in staat was een noodlanding uit te voeren. Ik deelde de anderen via de boordradio mee dat ik naar beneden ging en terwijl m'n toestel omlaag zweefde, was er nog net even tijd om een geschikte plek te zoeken voor de noodlanding, die ik met ingetrokken landingsgestel wilde uitvoeren.
Ik vond een open plek die groot genoeg leek om de Spitfire aan de grond te zenen. Hoe dichter ik echter bij de aarde kwam, hoe kleiner de landingsplaats leek. Bovendien zag ik een wal met een rij berkebomen en struiken opdoemen en op honderd meter daarachter een brede sloot en nog meer bomen. Ik besloot geen poging te wagen om over die obstakels heen te wippen en de eenmaal ingezette landing gewoon voort te zetten. Gelukkig slaagde ik er op het laatste moment in de staart van het toestel omlaag te drukken zodat m'n Spitfire zich niet in de wal boorde, maar er als het ware opviel, waarmee ik voorkwam ernstig gewond te raken. M'n toestel kwam nog voor de verderop gelegen sloot tot stilstand.
Onmiddellijk probeerde ik de cockpit-kap te openen en omdat er nu geen luchtweerstand meer was, slaagde ik daar na enkele pogingen in. Ik liep meteen weg van het toestel, dat niet ernstig beschadigd leek.
Op een dicbtbij gelegen weg, (de Hardenbergerweg, M. K.) ongeveer 50 meter van me vandaan, zag ik vier mannen staan (waaronder Bernard Krone uit Geesteren, M.K.). Ik vroeg hen in het Duits of ik me op Duits gebied bevond. Ze maakten me duidelijk dat ik in Nederland was geland en daarom vroeg ik in welke richting ik moest lopen om aan de Duitsers te ontkomen.
Nieuwsgierigen.
Ze begrepen het en een van hen adviseerde me de weg in westelijke richting te volgen. Ik besloot echter dwars door de velden te trekken, maar wel parallel met de weg. Enkele minuten later stonden er wel 30, 40 mensen naar me te kijken aan de beide kanten van het veld waarin ik me op dat moment bevond. Ik voelde me niet langer veilig en dook daarom in een droge sloot om uit het zicht te komen. Ik hield me een paar minuten verborgen en besloot vervolgens om me onopgemerkt, gedekt door de oevers van de sloot, te verwijderen.
Bij een boerderij.
Zo kwam ik al spoedig bij een boerderij, waar een man buiten aan het werk was. Hij had me ook ontdekt en gebaarde in mijn richting, waarop ik via een dichte heg naar hem toe ging. In het Duits vroeg ik de man of hij me goed gezind was, wat hij bevestigde. Gelukkig verstond hij mijn Duits en ik zijn mengelmoesje van Nederlands en Duits. Hij adviseerde me de vliegerkleding uit te trekken en het Luger-pistool dat ik nog bij me droeg, af te geven.
Dat deed ik en gaf hem ook mijn portefeuille, met enkele persoonlijke brieven, met het verzoek deze te vernietigen. En mijn beenkappen die ik in de droge sloot al had losgemaakt. Hij verstrekte me een burgerjas en nadat ik die had aangetrokken, bracht de man me naar een dichtbij staande schuur en wees me een schuilplaats aan in het hooi. Daar werd ik achtergelaten met de mededeling dat hij me in contact zou brengen met het verzet."
Tot zover 2./Lt Stousland.
Laatste salvo.
De Spitfire van Stousland was ondertussen door de Duitsers ontdekt en ze hielden de toeschouwers op afstand. Ook verscheen een lid van de landwacht, een zekere Rooschendaal, die toestemming kreeg het toestel wat nader te bekijken. Hij klom in de cockpit en drukte op een knop op de stuurknuppel.
De man wist niet dat daarmee de mitrailleurs van de jager werden afgevuurd. Die begonnen dan ook meteen te ratelen en de kogels sloegen splinters uit de bomen langs de Hardenbergerweg. Het mag een wonder heten, dat niemand gewond raakte. Bijzonder snel verliet de landwachter de cockpit en de Duitsers scholden hem de huid vol.
Bij het verzet.
De boerderij waar Stousland terechtkwam, nadat hij via de sloot de nieuwsgierige dorpelingen was ontlopen, behoorde aan de familie Schothuis. Die woonde aan de Hardenbergerweg te Geesteren. De man die hem opving was Bernhard Haghuis uit Enschede die bij de buurman Grootelaar ondergedoken zat. Haghuis nam de vlieger mee naar het kookhok, waar de Noor hem z'n portefeuille, pistool, vliegerjack en beenkappen gaf, in ruil voor een burgerjas. Vervolgens nam Bernhard Haghuis Stousland mee naar zijn onderduikadres, de boerderij van de familie Grootelaar, een eindje verder, eveneens aan de Hardenbergerweg. Men verborg hem daar in een schuur, waar een schuilplaats was gemaakt onder het hooi. De familie Grootelaar nam contact op met het verzet. Diezelfde woensdagavond nog, de 29ste december zou Stousland weggebracht worden naar een ander veilig onderduikadres, een flink eind van de plek vandaan, waar de Spitfire was neergestort.
Bernard Krone uit Geesteren, overigens geen lid van het georganiseerd verzet, heeft Stousland die avond per fiets verder vervoerd. Halverwege Harbrinkhoek droeg hij de Noor over aan Herman Kroezen en nog enkele leden van de ondergrondse. Kroezen bracht Stousland naar de boerderij van de familie Geerdink in Harbrinkhoek. Daar werd hij verborgen in een betonnen silo, met stro op de bodem als bed. Bij het aanbreken van de volgende dag, bezocht Herman Kroezen hem opnieuw en bracht wat te eten mee. Toen het donker begon te worden nam Kroezen hem mee naar zijn huis, zodat hij even aan de eenzaamheid en de kilte van zijn schuilplaats kon ontsnappen. Hier ontmoette hij de Almeloër Gerard Hoebink, destijds beter bekend onder de schuilnaam "Chris". Een gewezen priester student, die een jaar voor zijn wijding het seminarie verliet om daarna spoedig in het verzet terecht te komen. Tegen bedtijd werd de Noor naar de silo teruggebracht.
Parachutistencommando.
Op dinsdag 4 januari 1945 kreeg Stousland in zijn primitieve schuilplaats bezoek van een zekere Capt. Gaston Heylen, een Belg die tot de Special Air Service Brigade (SAS), een Belgisch parachutistencommando, behoorde.
De SAS-groep, die zwaar bewapend was, werd in september, tijdens de Slag om Arnhem, gedropt bij Hoogeveen. De groep had opdracht informatie door te geven over troepenbewegingen achter de frontlijn. Toen bleek dat de Slag om Arnhem op een debacle voor de geallieerden was uitgelopen, probeerden vijf man van het commando naar de eigen linies terug te keren. Na veel omzwervingen kwamen ze terecht in Vroomshoop en verstopten zich daar in een directiekeet van firma v/d Groot. De Duitsers, die onraad vermoedden, omsingelden de schuilplaats echter, waarop de commando's van de SAS zich schietend een weg naar buiten hebben gebaand. Ze wisten allen te ontsnappen omdat de Duitsers niet hadden gerekend op de aanwezigheid van zo'n zwaarbewapende groep. De Belgen kwamen terecht bij de landbouwer Jan Ormel in Bruinehaar die overigens ook in het verzet zat.
Hier verbleef de groep ongeveer zes weken. Het dodenhuisje op het kleine kerkhof van Bruinehaar werd gebruikt om van daaruit berichten naar Engeland te zenden met behulp van een meegevoerd radiotoestel. De vijf commando's wilde echter verder en Jan Ormel ging daarom naar pastoor Bouhuis van Langeveen. Pastoor Bouhuis had namelijk contact met andere verzetsgroepen en lichtte Herman Kroezen en Jan Lescher in. Jan Lescher nam de groep op zich en bracht drie man bij hem thuis onder en twee in de omgeving.
De SAS-groep, waar Stousland zich bij aansloot. De man met bril, in het midden staand, bevond zich niet bij de groep die enige tijd in de gemeente Tubbergen zat ondergedoken. Staand van links naar rechts: Demoor, ? , Gaston Heylen. Zittend van links naar rechts: Sergeant Siffert, Capt. Debeve, Levraux.
Verificatie.
De SAS-groep werd door de verzetslieden ook op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van de Noorse Spitfire-piloot. Op 30 december namen ze via hun radio contact op met Engeland, speelden de gegevens over Stousland door voor verificatie, om er zeker van te zijn dat hij geen Duitser was en vroegen tevens om meer wapens, munitie en voorraden. Deze dropping kon niet op korte termijn plaatsvinden en ze waren daarom genoodzaakt nog een tijdje in Harbrinkhoek te blijven.
Naar nieuwe schuilplaats.
Capt. Gaston Heylen ontmoette Stousland dus op dinsdag 4 januari 1945. Na met hem gesproken te hebben, ging de eerste terug naar zijn eigen schuilplaats. Stousland kreeg het daarna moeilijk in zijn primitieve onderkomen, want na Heylen's vertrek, begon het hevig te sneeuwen. De temperatuur was echter boven nul en zodoende smolt de sneeuw snel weg. Het smeltwater kwam echter terecht in de betonnen silo, die zo een zeer onaangenaam verblijf werd. "Chris" (Gerard Hoebink) haalde de vlieger daarom op en nam hem mee naar het huis van Kroezen, met de bedoeling dat hij daar bleef, tot een ander onderduikadres voor hem was gevonden.
De volgende dag werd de Noor door Jan Lescher en Jan Borgerink uit Harbrinkhoek naar het huis van de familie Leus gebracht, aan de Bovenbroeksweg in Geesteren, een halve kilometer ten noorden van de plek waar hij met zijn Spitfire was neergekomen. Jan Lescher was van de partij, omdat hij familie was van Leus en men het wilde doen voorkomen, dat het hier om familie-bezoek ging. Hier was Stousland veilig, want de Duitsers hadden de omgeving juist een paar dagen geleden afgezocht, in de hoop de Spitfire-piloot te vinden. Stousland was overdag gewoon tussen de gezinsleden te vinden, terwijl hij 's nachts in een keldertje onder de deel sliep.
Met de SAS op pad.
Bij de familie Leus, die bestond uit vader Gerard, moeder Hanna en de drie zoontjes Jan, Gerard en Harry, respectievelijk 10, 7 en 4 jaar oud, sprak niemand Engels of Duits. Daardoor had Stousland geen mogelijkheden tot een gesprek. Wel speelden de drie jongens vaak in de keuken met hun "Karel".
"Chris" bezocht Stousland regelmatig en nam wat boeken voor hem mee en praatte veel met hem om de tijd te doden. 22 dagen zat de Noor ondergedoken bij dit dappere gezin en begon ongeduldig te worden. Toen "Chris" hem weer eens bezocht, vroeg Stousland of hij niet naar bevrijd gebied gebracht kon worden. De verzetsman nam Stousland dezelfde dag nog mee terug naar het huis van Herman Kroezen. Op 3 februari 1945 hoorde Stousland, dat de mogelijkheid bestond, bevrijd gebied te bereiken. Het verzet had namelijk voor de vijf SAS-commando' s een ontsnappingsroute geregeld en de Noor kon zich bij de Belgen aansluiten.
Op 5 februari, omstreeks zeven uur die morgen gingen de SAS-groep en Stousland op weg met een paard-en-wagen die geladen was met stro. Onder het stro lagen handgranaten, stenguns en munitie verborgen. Die waren vier dagen eerder door de Engelsen gedropt in de Weitemanslanden. Voor de wagen uit fietsten onopvallend twee gidsen. De tocht ging richting Heeten, dat ze na vijf en een half uur bereikten. Pas op 15 februari ging de groep per fiets verder, richting Vorden, waar werd overgestapt in een auto, die het gezelschap naar kasteel Hummelo bracht. Het zestal kon voorlopig niet verder en werd ondergebracht in een geheim kamertje, in een tuinhuis.
Het kasteel Hummelo in de Achterhoek waar Stousland met de SAS-groep enige tijd in een tuinhuis ondergedoken zat.
Het kasteel was volgens Stousland in gebruik als hospitaal. Hij zag rode kruizen op het dak en de muren. Op 22 februari ging de groep per fiets verder richting IJssel, die per boot werd overgestoken. Zonder problemen bereikten de zes tenslotte bevrijd gebied, waar Stousland zich weer bij z'n squadron meldde.
De tweede Spitfire.
De Spitfire van 2./Lt O. Tilset, die in aanvaring kwam met het toestel van Stousland, werd, zoals boven beschreven, ook beschadigd en kon evenmin in de lucht blijven. Terwijl de jager hoogte verloor, was Tilset wel in staat om er uit te springen. Hangend aan zijn parachute, kwam hij in een boom terecht in de buurt van boerderij Harmsen aan de Pöttersweg in Manderveen. Daarbij brak de Noor zijn been. Gelukkig bleef hij niet in de kruin van de boom hangen en kon zich dan ook op eigen kracht van zijn parachute bevrijden.
Tilset is vervolgens, gehandicapt door zijn gebroken been, naar een dichtbij gelegen heideveld gestrompeld en heeft zich daar verstopt. Zijn toestel de "FN - T" met als serienummer PT909 kwam ook neer in de nabijheid van genoemde boerderij en brandde volledig uit.
Ole Tilset
"Wo ist der Fallschirmjäger?"
Vanaf de grens renden enkele Duitse boeren in de richting van de crashplaats en riepen: "Wo ist der Fallschirmjäger geblieben?" Ze keken met voldoening naar het brandende wrak en een zekere Hein Kienhuis die ook bij de neergestorte Spitfire stond ging in discussie met de Duitsers. Dit gesprek liep zo hoog op dat ze hem in een beek duwden en vervolgens teruggingen naar de "Heimat".
Honden spoorden piloot op.
Enige tijd later arriveerde de Duitse Wehrmacht met een vrachtwagen ter plekke. De soldaten zetten de omgeving meteen af in de hoop de piloot alsnog aan te kunnen houden. Een aantal Duitsers had honden bij zich, waarmee men de vijandelijke vlieger hoopte op te sporen. De soldaten namen een paar mensen die bij het wrak stonden te kijken, mee naar de boerderij van de familie Hannsen. Daar werden ze samen met het boerengezin op een rij voor de boerderij geplaatst, alsof men hen wilde fusilleren. De Duitsers wilden weten waar de piloot gebleven was, maar niemand wist iets want Tilset was immers op eigen gelegenheid naar een schuilplaats gestrompeld. Na enkele bange ogenblikken, hadden de honden succes. Zij spoorden Tilset op en de groep mensen voor de boerderij van Hannsen werd weer vrijgelaten.
Krijgsgevangen.
De gewonde Tilset is, begeleid door de Duitsers, achterop de fiets bij de Mandervener Kosters, afgevoerd naar Tubbergen. Tilset werd door de Duitsers verzorgd en kwam uiteindelijk in een krijgsgevangenkamp terecht waar hij verbleef tot de bevrijding, een paar maanden later. Na de oorlog bleef Tilset bij de Noorse luchtmacht (RNAF) totdat hij in 1957 overleed.
Plattegrond waar de piloten terecht kwamen. Bij het kruisje en cijfer 1 (Langemaatsweg) kwam Stousland met zijn Spitfire neer. Bij cijfer 2 (Pöttersweg) stortte de Spitfire van Tilset neer. Cijfer 3 geeft de plaats aan waar de boerderij van de familie Schothuis staat. Op plek 4 (Bovenbroeksweg) staat het huis van de familie Leus, waar Stousland ook ondergedoken zat. Bij punt 5 kwam Tilset met zijn parachute in een boom terecht.
De derde Spitfire.
De derde Spitfire die neerkwam, was die van Sgt. Vilhelm Nicolaysen. Hij vloog één van de zeven Spitfires die vroegtijdig terug moest keren vanwege technische problemen. Op de terugweg kon hij zijn toestel, de "FN-R" met PL217 als serienummer, vanwege de mankementen niet meer in de lucht houden.
Sgt. Vilhelm Nicolaysen.
Gerard Maathuis uit Reutum, fietste die morgen tussen elf en half twaalf over de Agelerweg en zag opeens drie jachtvliegtuigen, waarvan er één snel hoogte verloor. Dit toestel maaide bij de molen van Kleissen de kruinen uit enkele dennen en vloog vervolgens recht op Maathuis af, die snel in een sloot sprong. De jager vloog langs hem heen en raakte de aarden wal aan de andere kant van de weg. Tegen de helling van die wal, werd het vliegtuig als het ware weer gelanceerd. Het toestel kwam tenslotte een eind verderop in een perceel heide van boer Weiden tot stilstand. Gerard Maathuis klauterde weer uit de sloot en zag dat de cockpitkap werd geopend en er een piloot uitsprong. Maathuis probeerde hem duidelijk te maken dat hij naar het dennenbosje, iets verderop, aan het kanaal, moest gaan. Want bij de molen van Kleissen waren Duitsers gelegerd. Nicolaysen begreep Maathuis en liep onmiddellijk in de richting van het bosje.
Duitsers misleid.
Toen Maathuis enkele minuten later over de Agelerweg fietste, zag hij uit de richting Reutum al een Duitse vrachtwagen naderen. Ze ontdekten de Spitfire echter niet, die een eindje van de weg af in het heideveld lag en reden in volle vaart door. Spoedig kwam de vrachtwagen echter terug en stopte naast Gerard Maathuis. Ze hadden de neergestorte jager gevonden en vroegen hem waar de piloot gebleven was. Maathuis antwoordde, dat hij had gezien dat de vlieger er boven Ootmarsum uitsprong. En daar ging de vrachtwagen weer, als de weerlicht op Ootmarsum aan. Hierdoor kreeg Nicolaysen meer tijd om weg te komen. Ook Gerard Maathuis maakte zich snel uit de voeten. Geruime tijd later kwamen de Duitsers terug en zochten de omgeving af maar vonden niets.
Spitfire gestolen.
Na enkele dagen de Spitfire bewaakt te hebben, de zware motor, bewapening en instrumenten er te hebben uitgesloopt, verlieten de Duitsers de plaats van de crash. Boer Weiden die in de buurt woonde en de eigenaar was van het heideveld, besloot de jager dan maar op eigen houtje te bergen met behulp van paard-en-wagen. Weiden nam de Spitfire mee naar zijn boerderij en zette het Britse jachtvliegtuig op het erf neer als een bezienswaardigheid.
De Duitsers doken echter spoedig weer op bij het heideveld en zagen dat de jager verdwenen was. Meteen zochten ze de omgeving af en vonden het toestel op het erf van boer Weiden. De laatste kwam daardoor in grote moeilijkheden, maar na veel geschreeuw liep het toch nog goed af voor de boer.
Op de vlucht.
Richting dennenbosje lopend, ontdekte Nicolaysen een boerderij. Hier woonde de familie Borgreve. Hendrik Borgreve, die buiten stond, zag de piloot naderen en nodigde hem met gebaren uit binnen te komen. Nicolaysen weigerde echter en Borgreve begreep dat de piloot verder wilde, omdat het vliegtuig in de onmiddellijke nabijheid was neergestort en het niet lang zou duren, of de Duitsers waren ter plaatse. Nicolaysen maakte Borgreve duidelijk dat hij graag een "Cap" (pet) wilde hebben. De boer verschafte hem het gevraagde hoofddeksel en gaf de piloot ook een paar boterhammen en een kom melk. De Noorse vlieger ging vervolgens weer op pad, dwars door de weilanden.
De route van de spitfire van Nicolaysen. Bij 1 kwam het toestel neer. Bij 2 staat de boerderij van Borgreve. Bij 3 staat de boerderij van Oude Oosterik waar veel onderduikers zaten. Hier verbleef Nicolaysen vier dagen.
Ondergedoken.
Enige tijd later zag Gerard Oude Oosterik uit Weerselo hem. Gerard, die kennissen had bij het verzet en enkele onderduikers in zijn huis had ondergebracht, haalde Nicolaysen op en nam hem mee naar zijn boerderij. Daar verborg hij de Noor op zolder. Gerard bracht de nieuwe onderduiker wat te eten, waarop een van de anderen vroeg, waar hij met het voedsel heen ging. Gerard antwoordde dat de hond en de kat ook wat moesten hebben. Vier dagen later kreeg Nicolaysen een landkaart van een van de verzetsmensen die geregeld bij Oude Oosterik over de vloer kwamen. Op die kaart was een route aangegeven naar Almelo. De Noor werd voorzien van burgerkleding en ging met de kaart op weg naar een adres in Almelo, waar hij zich moest melden, namelijk bij de familie Kluppels aan de Biezenstraat.
Vriendinnetje.
Onze vlieger arriveerde zonder problemen in Almelo en en bleef twee weken bij genoemde familie. Gedurende die periode raakte de Noor bevriend met de dochter, Dini Kluppels. "Nico" , zoals de familie hem noemde, werd vervolgens, verkleed als vrouw, door Dini naar Henk Hofstede in Rijssen gebracht. Daar bleef hij twee dagen en ging toen naar "Tante Kee" Jansen in Nijverdal, waar hij ondergedoken zat tot de bevrijding. Gedurende zijn verblijf in Nijverdal zagen Nicolaysen en Dini Kluppels elkaar geregeld.
Verongelukt.
Na de bevrijding moest "Nico" zich melden bij zijn onderdeel en werd het contact verbroken. Later zijn ze echter met elkaar gaan corresponderen en zelfs heeft de Almelose in 1946 nog een bezoek aan Noorwegen gebracht en hem ontmoet. Maar in 1951 sloeg het noodlot toe, toen Nicolaysen met een vliegtuig, dat hij bestuurde, verongelukte, op een vlucht van Schiphol naar Oslofjord in Noorwegen. Bij de ramp kwamen behalve de gewezen oorlogsvlieger, nog 10 andere inzittenden om het leven.
Het krantenknipsel over de vliegramp waarbij Nicolaysen in 1951 om het leven kwam.